Bouwsteen: Thuis- en Leefcontext

Het spreekt voor zich dat de context waarbinnen kinderen en jongeren wonen en leven een grote invloed heeft op hun functioneren binnen en buiten school. Deze thuis- en leefcontext[1] kunnen we op verschillende manieren bekijken. Dit kan bijvoorbeeld structureel door het gezin met zijn meerdere subsystemen te bekijken. Binnen onze huidige maatschappij merken we diverse vormen van samenleven op. Naast het gezin met biologische ouders en één of meerdere kinderen zien we vaak ook nieuw samengestelde gezinnen of één-oudergezinnen.

Wanneer ouders niet (meer) samenleven, groeien kinderen en jongeren op in verschillende gezinnen. Bovendien zijn er ook leerlingen die niet (meer) thuis wonen maar wel nog deel uitmaken van een gezin of van een andere thuis- of leefcontext, bijvoorbeeld een pleeggezin, internaat of gezinsvervangend tehuis.

Naast een structurele visie kan je ook vanuit een dynamische visie naar het gezin kijken. Tussen de verschillende subsystemen binnen een gezin is er voortdurende interactie en uitwisseling waarbij afstemming nodig is in functie van een harmonieus functioneren. Zo maken scheidende ouders of ouders in een nieuw samengesteld gezin, samen met hun kinderen een langdurige transitie door. Hierbij leren alle partijen met vallen en opstaan omgaan met veranderingen in relaties, rollen en posities binnen het gezin, maar ook met wijzigingen in woonsituatie of financiën. Ook leerlingen die binnen een andere thuiscontext opgroeien, maken procesmatig veel veranderingen mee die een impact kunnen hebben op hun functioneren. We denken hierbij aan van bij een pleeggezin wonen gradueel meer tijd doorbrengen in het gezin van je vader, als niet-begeleide minderjarige vluchteling begeleid worden door een voogd…

Onderzoek geeft aan dat niet zozeer de structurele kenmerken van een gezin een rol spelen in de ontwikkeling van kinderen en jongeren, maar wel de aanwezigheid van risico- of protectieve factoren bij het kind zelf, bij de ouders en/of in de omgeving. Ook dynamische factoren zoals de kwaliteit van de opvoedingsrelatie, een gezonde communicatie binnen het gezin of de afwezigheid van conflicten zijn van belang.

Opvoeding

De manier van opvoeden kan meer of minder gunstig zijn voor het welbevinden en het gedrag van een leerling thuis en op school en kan dus eerder een risico- of een beschermingsrol vervullen. Om de opvoedingsrelatie van ouder[2]. en kind te beschrijven, is het zinvol om zowel te kijken naar de observeerbare gedragingen van ouder en kind en de opvoedingsstijl van de ouder als naar de beleving van en het denken over de opvoeding[3]. De opvoedingsrelatie is een wederzijdse relatie waarbij de invloed die ouders uitoefenen op hun kind even belangrijk is als de invloed die kinderen op hun ouders uitoefenen en waarbij ook niet-controleerbare elementen een rol spelen. Daarnaast wordt de opvoedingsrelatie ook beïnvloed door ouder- en kindkenmerken zoals temperament, persoonlijkheid, de eventuele aanwezigheid van een pathologie (bijvoorbeeld depressie, verslaving,…) en door contextkenmerken (sociale steun, werksituatie, (sub)culturen…).

Diagnostiek van opvoeding en gezinsfunctioneren is een delicate kwestie, in het bijzonder wanneer het probleem niet door de ouders zelf is gesignaleerd en/of wanneer de gezinnen deel uitmaken van minderheidsgroepen of kansarme groepen. Ouders die vaak met maatschappelijke uitsluiting te maken krijgen, kunnen zich extra geviseerd of bekritiseerd voelen[4]. Diagnostici zijn zich niet altijd bewust van hoe hun eigen referentiekader over opvoeding en gezinsfunctioneren meespeelt binnen hun diagnostisch proces[5].

Opvoedingsvaardigheden en opvoedingsstijlen

In dit onderdeel hebben we het over het observeerbaar gedrag tussen ouder en kind, de verschillende opvoedingsvaardigheden zoals positieve betrokkenheid, monitoring, disciplinering, positieve bekrachtiging, probleemoplossing en over de verschillende opvoedingsstijlen. De opvoedingsstijl van de ouder kan namelijk bijdragen aan het in stand houden, verbeteren of oplossen van een probleemsituatie. Opvoedingsstijlen kunnen variëren in de mate van steun, warmte (betrokkenheidsdimensie) en controle of discipline (controledimensie). Onderstaande figuur illustreert de vier belangrijkste opvoedingsstijlen:

Sommige studies tonen aan dat de democratische (autoritatieve) opvoedingsstijl de meest gunstige is voor de ontwikkeling en het welbevinden van kinderen[6]. Bij deze opvoedingsstijl zijn ouders accepterend en warm en hebben belangstelling voor het alledaagse leven van hun kinderen. Ze bieden ruimte binnen zekere grenzen, bepalen regels in overleg met hun kind, passen deze consequent toe, straffen redelijk met een pedagogisch doel. Ze moedigen hun kinderen aan om assertief, zelfstandig en verantwoordelijk te handelen en laten hun kinderen zelf keuzes maken. Deze manier van opvoeden heeft een positief effect op het zelfvertrouwen en geeft minder kans op internaliserende en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen en jongeren. Bovendien hangt democratisch opvoeden positief samen met gevoelens van schoolse competentie en schools presteren[7]. Een belangrijke kanttekening bij deze bevinding is dat dit onderzoek vaak vertrekt vanuit westerse gezinnen en westerse scholen. Of de democratische opvoedingsstijl inderdaad de meest gepaste opvoedingsstijl is, hangt onder andere af van de culturele context waarbinnen een kind of jongere opgroeit.

Ook in opvoeding kunnen de principes van de zelfdeterminatietheorie toegepast worden[8]. Opvoeden is dan afstemmen op de opvoedingsbehoeftes van het kind. Deze zullen verschillen afhankelijk van de ontwikkelingsfase van het kind maar zullen vaak ook anders zijn tussen de verschillende kinderen binnen een gezin. We spreken van een behoeften-ondersteunende opvoeding als ouders tegemoetkomen aan de drie basisbehoeften bij hun kinderen. Kinderen worden gestimuleerd om autonoom keuzes te maken en zich verder te ontwikkelen en te ontplooien als individu. Ouders doen dan een beroep op de intrinsieke motivatie. Als de opvoeding niet of minder aan deze basisbehoeften tegemoet komt, zullen kinderen meer handelen vanuit een verplichtende of controlerende ‘moetivatie’. Net zoals gezonde voeding hebben kinderen ook vitamines nodig om psychologisch te groeien. Die basishouding geeft een stevige houvast aan ouders en opvoeders.

De visie op en de beleving van de opvoeding

Naast wat ouders doen is ook hoe ze denken over opvoeding een belangrijk aspect. Welke betekenis schrijven ouders toe aan opvoeding? Wat zijn hun waarden, attitudes, gevoelens, attributies, denkbeelden over opvoeding? Welke opvoedingsdoelen houden zij voor ogen: assertief, gehoorzaam, beleefd, sociaal geëngageerd… zijn? We onderscheiden hierbij zowel visie als de beleving die in nauwe wisselwerking staan met elkaar en met het opvoedingsgedrag van ouders[9].  

De visie verwijst naar het kennen en weten: de algemene kennis die ouders hebben over de ontwikkeling van kinderen, het beeld dat zij over zichzelf hebben als ouder… Hiertoe behoren ook de attributies die ze hebben over het gedrag van hun kind. Schrijven ze de oorzaak van het gedrag toe aan het kind zelf, aan zichzelf, of aan de omstandigheden? In welke mate zien zij zichzelf als mogelijke bron van invloed op het gedrag van het kind (self-efficacy)? Welke hulp verwachten zij vanuit de omgeving? Of willen ze vooral geen hulp?

Bij de beleving denken we aan de verschillende gevoelens die ouders ervaren bij de opvoeding van hun kind. Hoe voelen ze zich als hun kind zo reageert? Welke emoties staan op de voorgrond? Ook het ervaren van opvoedingsstress kan hieronder geplaatst worden, waarbij zowel een hoge mate van stress als het helemaal ontbreken van stress als mogelijke uiting van een gebrek aan betrokkenheid, een aandachtspunt kan zijn.

Onderwijsondersteunend gedrag

Onderwijsondersteunend gedrag[10] is het gedrag dat ouders stellen om bij te dragen aan de onderwijsdoelen van hun kind. Vaak wordt hierbij het onderscheid gemaakt tussen ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid. Bij ouderparticipatie gaat het eerder om gewaardeerd vrijwilligerswerk dat niet meteen een aantoonbare invloed heeft op het schoolsucces van kinderen. Denk hierbij aan activiteiten op school zoals lees- of verkeerouder zijn, meegaan op schoolreis, helpen in de schoolbibliotheek, maar ook over eventuele praktische ondersteuning van het schoolteam en deelname aan een schoolbestuur of ouderraad. Bij ouderbetrokkenheid gaat het om een efficiënte samenwerking tussen school en ouders in functie van de optimale ontwikkeling, welbevinden en participatie van de leerling. Het accent ligt dus meer op de ontwikkeling van de leerling zelf, dan op het praktische reilen en zeilen op school[11].

Ouderbetrokkenheid levert een belangrijke bijdrage aan het schoolsucces. Kinderen leren beter en gaan met meer plezier naar school als hun ouders betrokken zijn bij de school. Persoonlijk contact tussen ouders en leraar bevordert het vertrouwen van ouders in de school en het werkplezier van leraren . Ouders en leerkrachten hebben daarbij een andere rol, maar een gemeenschappelijk doel, namelijk een optimale ontwikkeling, welbevinden en participatie van het kind. Ze vullen elkaar hierbij aan en hebben elkaar nodig. Een goed contact met constructief en effectief overleg tussen leerkracht en ouder is daarbij zeer belangrijk[12].

In elk geval is het zo dat alle ouders betrokken zijn bij het onderwijs aan hun kind, maar de mate waarin en de manier waarop kan wel verschillen. Sommige ouders hebben daar minder behoefte aan en voor andere ouders kan de Nederlandse taal een belemmering vormen om met de school in gesprek te gaan. Laagopgeleide ouders denken soms dat ze geen verstand hebben van onderwijs en houden zich daardoor soms afzijdig. Er zijn ook ouders die zo overbelast zijn dat ze er niets extra bij kunnen hebben. Ze zijn aan het overleven en kunnen het onderwijs aan hun kind niet ondersteunen, hoewel ze dat heel graag zouden willen. Het is belangrijk om dit thema steeds respectvol en op maat te bespreken, onbevooroordeeld, in een open en veilige sfeer. Scholen hebben een actieve rol in het wegnemen van drempels voor onderwijsondersteunend gedrag: Wat hebben ouders nodig om schoolsucces te stimuleren? Hoe willen ze nog beter afstemmen op de opvoedingsbehoeften van hun kind en wat hebben ze daarvoor nodig? Hebben ze nood aan ondersteuning en hoe kan de school of het CLB hierbij helpen?

Bijvoorbeeld: De leerkrachten van Mo merken dat hij vaak niet is voorbereid op toetsen of taken niet op tijd afwerkt. Dit zorgt ervoor dat Mo qua leervorderingen alsmaar meer achterop hinkt tegenover de rest van de klas. Mo geeft aan dat het thuis erg druk is, zijn ouders werken lange dagen in de zaak, er zijn verbouwingen naast de deur… Dit maakt het voor hem moeilijk om thuis te studeren. Tijdens een oudercontact bespreekt de klasleerkracht zijn bezorgdheden met Mo en zijn ouders. Mo’s vader stelt voor dat Mo na school naar hun zaak gaat om daar zijn schoolwerk te maken. Het is daar rustiger om te werken, Mo kan de hulp van zijn ouders inroepen als hij die nodig heeft en zijn ouders kunnen ook gemakkelijker ‘een oogje in het zeil houden’.

Het sociaal netwerk van de leerling en het gezin

Het sociale netwerk van een leerling, ouder of gezin bestaat uit al die mensen waarmee zij in zekere mate een warme relatie onderhouden. Het gaat daarbij niet alleen om het aantal mensen waarmee ze contact hebben, maar ook om een gevoel ergens bij te horen en zich vertrouwd te voelen met andere mensen.

Onderstaande cirkel geeft schematisch alle verschillende lagen netwerken mee[13].

De contacten in de binnenste kring zijn de meest voor de hand liggende contacten. Daarin bevinden zich de mensen waar een leerling of ouder altijd op kan terugvallen, ook wanneer het minder goed gaat. Het zijn mensen waar ze een persoonlijke relatie mee hebben en die hun vertrouwen kunnen geven. Het zijn de sociale contacten die het dichtstbij staan, zoals familie en heel goede vrienden. In de tweede kring staan mensen die wat verder afstaan van de leerling of het gezin, maar waar ze wel regelmatig contact mee hebben. Dit zijn bijvoorbeeld collega’s, vrienden, klasgenoten, buren, leerkrachten, de voetbaltrainer etc. Het vertrouwen is niet zozeer gebaseerd op een persoonlijke relatie, maar op een meer algemeen vertrouwen. Groepsleden helpen elkaar als dat nodig is en leren van elkaar. De contacten in de daaropvolgende kring staan verder af van de leerling of ouder. Dit zijn bijvoorbeeld de CLB- medewerker, de huisarts… Contacten uit de derde cirkel blijven niet, maar duren zolang als dat nodig is. Het zijn over het algemeen contacten met een specifieke functie en er is meer afstand tot deze personen. Daarnaast behoren mensen ook toe aan grotere groepen die een rol kunnen spelen in hun sociaal netwerk zoals religieuze groepen, online communities, vrouwenrechtenorganisaties…

Het gehele sociale netwerk van personen heeft drie verschillende functies: praktische ondersteuning, psychologische of emotionele ondersteuning en een voorbeeldfunctie (normatieve functie)[14]. Praktische ondersteuning betekent dat ouders of leerlingen een beroep doen op mensen in hun omgeving voor praktische zaken, bijvoorbeeld voor oppas, een klus in de tuin of tijdelijke huishoudelijke hulp wanneer een ouder ziek is. Naarmate ouders en leerlingen over een hechter sociaal netwerk beschikken, is het gemakkelijker om hulp te vragen of anderen steun te bieden. Een sterk sociaal netwerk biedt ouders en leerlingen ook psychologische of emotionele steun. Mensen uit hun netwerk bieden hun bijvoorbeeld een luisterend oor, de mogelijkheid om te ventileren en geven hun waardering. Emotionele ondersteuning versterkt het psychisch welbevinden: ouders en leerlingen weten dat zij gewaardeerd worden en dat er voor hen gezorgd wordt. Het omgekeerde geldt overigens ook: wanneer ouders en leerlingen zich goed voelen, zijn zij op hun beurt meer in staat om mensen in hun omgeving te ondersteunen. Groepsgenoten functioneren als rolmodel[15] voor elkaar en houden sociale controle. Dit noemen we de voorbeeldfunctie die mensen voor elkaar kunnen hebben. Door deel van een groep uit te maken leren ouders en kinderen de gewoonten en gedragscodes van die groep.

Bijvoorbeeld: Zola groeit op in een gezin waarbij iedereen heeft verder gestudeerd. Dit zorgt ervoor dat zij in haar studiekeuzeproces te weinig reflecteert over wat zij zelf wil en welke keuzes zij wil maken. Van thuis uit voelt zij namelijk de druk dat je het niet gemaakt hebt in het leven als je geen universitair diploma behaalde. Maya is ervan overtuigd dat haar capaciteiten niet sterk genoeg zijn voor hoger onderwijs, omdat er niemand in haar gezin verder studeerde na het secundair onderwijs. Na een gesprek met haar leefgroepbegeleidster die orthopedagogiek studeerde, begint ze op een andere manier te kijken naar haar eigen capaciteiten.

Het sluiten en in stand houden van vriendschappen is een belangrijk onderdeel van het sociaal leven van kinderen en jongeren. De vorming van vriendschappen heeft op verschillende manieren invloed op hun ontwikkeling. Vriendschappen verschaffen kinderen en jongeren informatie over de wereld, over andere mensen en over zichzelf. Vrienden bieden tevens emotionele steun, waardoor kinderen beter met stress kunnen omgaan. Daarnaast vormen vriendschappen een goede oefening voor interactie en communicatie met anderen, ze bevorderen de intellectuele groei en bieden de mogelijkheid om vaardigheden te ontwikkelen waarmee ze hechte relaties met anderen kunnen aangaan – vaardigheden die in hun toekomstige leven een steeds grotere rol gaan spelen. Hoewel leeftijdgenoten en vooral vrienden steeds belangrijker worden, wordt hun invloed niet groter dan die van ouders en andere gezinsleden. De meeste ontwikkelingsdeskundigen menen dat een combinatie van factoren, inclusief leeftijdgenoten en ouders bepalend is voor de ontwikkeling van kinderen in de schooltijd[16].

Binnen leerlingenbegeleiding kan het aanspreken en/of het versterken van het sociaal netwerk een belangrijke actie zijn. Met ‘versterken’[17] bedoelen we activiteiten die erop gericht zijn om het sociale netwerk van gezinnen te vergroten en benutten wanneer de leerling vastloopt in zijn ontwikkeling, welbevinden of participatie. Op wie kunnen ouders en leerling een beroep doen wanneer het minder goed gaat? Is er een vertrouwenspersoon waar de leerling kan op terugvallen? De beschikbaarheid van een sociaal netwerk vormt een belangrijke buffer in tijden van spanning of stress[18]. Voorbeelden van inzetten op het sociaal netwerk zijn: kinderen en jongeren aansluiting laten vinden bij peers met dezelfde interesses via verenigingen of clubs, ouders die als buddy’s fungeren voor andere ouders in de school… Het effect is dat gezinnen en leerlingen een beroep kunnen doen op hun sociale netwerk voor praktische of emotionele ondersteuning, zodat problemen en de behoefte aan professionele hulp afnemen.

Bvb. Op een zorgoverleg vertelt de school dat Tasnim erg boos kan reageren en niet wil praten over thuis. Tasnims broer Irfan heeft een meervoudige beperking. In een gesprek geeft haar alleenstaande vader aan dat de zorg voor zijn kinderen zijn draagkracht overstijgt. Samen met het gezin wordt bekeken hoe zij kunnen ondersteund worden. Naast ondersteuning in de pedagogische aanpak, wordt ook bekeken welke praktische ondersteuning kan worden ingezet (bvb huishoudelijke hulp of oppas) maar ook waar Tasnim, Irfan en hun vader sociale steun kunnen vinden en hoe hun sociaal netwerk verder kan worden uitgebreid.

Inhoudsopgave

Vind sneller de inhoud waarin u geïnteresseerd bent op deze pagina:

  1. Opvoeding
  2. Onderwijsondersteunend gedrag
  3. Het sociaal netwerk van de leerling en het gezin